APMT MVII: feiten over het nieuwe pensioencontract
De Ondernemingsraad heeft op maandag 29 juni 2020 een nieuwsbrief uitgebracht over het nieuwe pensioencontract. Daarin werden enkele kanttekeningen geplaatst bij het nieuwe contract dat nu in een referendum aan de leden van FNV en CNV wordt voorgelegd.
Wij kunnen best tegen kritiek, en hebben er geen moeite mee om vragen over het één en ander te beantwoorden. We vinden het wel flauw om de kritiekpunten niet tijdens de informatiesessies naar voren te brengen (zodat we er direct op hadden kunnen reageren), maar ze in een nieuwsbrief op te nemen en die te verspreiden op het moment dat deze informatiesessies allemaal achter de rug zijn. Omdat de kritiek geen hout snijdt en hier en daar onjuiste suggesties wekt, verspreiden wij deze extra nieuwsbrief. Wij willen dat iedereen (nogmaals) kennis kan nemen van de feiten.
Kanttekeningen van de ORHet resultaat wat nu ter stemming wordt voorgelegd, is een pensioenregeling waarbij:
- de pensioengarantie die werknemers hadden, volledig wordt losgelaten.
- het beleggingsrisico volledig bij de deelnemers komt te liggen (het met zekerheid vullen van je pensioenpot is er dus niet meer bij).Het gebruik van het woord pensioengarantie, suggereert dat onder het oude pensioencontract een garantie gold voor de hoogte van je pensioen. Dat was niet zo. Het was een rendementsgarantie van 3%. Je pensioenpot groeide dus met de premie die betaald werd en een vast rendement van 3%. De feitelijke hoogte van je pensioen was – en is – vooral afhankelijk van de rentestand op het moment dat je die pensioenpot omzet in pensioen, je pensioenaankoop. Zo zitten alle regelingen in de haven in elkaar. Leuk of niet, maar contracten met een rendementsgarantie worden in de verzekeringsmarkt niet meer aangeboden. Daarvoor is de rentestand te laag. Daarom wordt het geld dat in je pensioenpot gestopt wordt, belegd. Het rendement van beleggingen was de afgelopen zes jaar gemiddeld circa 8% per jaar. Is dat een garantie voor de toekomst? Nee. Maar het geeft wel aan dat beleggen zeker niet slechter hoeft uit te pakken dan een garantierendement van 3%. Wanneer beleggingen jaar na jaar minder opleveren dan 3%, zal iedereen die voor zijn pensioen spaart, of dat bij een pensioenfonds is of bij een verzekeraar, daar last van hebben.
- de staffels onveranderd blijven (en er dus geen compensatie plaatsvindt voor het verlies van de 3% garantie en het leggen van de volledige risico’s bij de medewerkers)De staffels binnen het contract blijven inderdaad hetzelfde. Dat er geen compensatie plaatsvindt, is geen juiste conclusie. Lees daarvoor ook even verder. Overigens geldt dat werknemers die echt een slecht gevoel hebben bij beleggen, kunnen kiezen voor defensieve beleggingsmixen. Wie helemaal ongevoelig wil zijn voor koersschommelingen, kan in het nieuwe contract jaarlijks kiezen voor het inkopen van pensioen. Bij een lage rentestand kun je echter niet zo veel pensioen inkopen als bij een hogere rentestand. De vraag is daarom of het – vanuit financieel oogpunt – een verstandige keuze is om dat te doen.
- een minimale extra inleg (de kostenbesparing) die niet wordt gegarandeerd in de ophoging van de staffelpercentages, terwijl dit juridisch een veel robuustere afspraak zou zijn (er wordt een zijafspraak gemaakt over extra inleg, terwijl ook de staffels zouden kunnen worden verhoogd dan is er ook gelijk bescherming vanuit de pensioenwet als het gaat om het betalen van extra premie)De “minimale” extra inleg, gefinancierd uit kostenbesparing, bedraagt dit jaar 7,7% van de premie. De OR verwijst in de inleiding van zijn nieuwsbrief aan “een regeling die elders in het concern geldt”. Kijken we naar de blue-collar staffels bij APMTR, dan zien we dat die zo’n 4,5% hoger liggen dan de staffels in het contract bij APMT MVII. Met de 7,7% extra storting worden die staffels echter “overtroffen”. De afspraak die over de extra storting gemaakt is, zal bij acceptatie in het referendum worden ondertekend door de werkgever en de vakbonden. Dat is geen “zij-afspraak”, maar gewoon een overeenkomst tussen partijen. Bovendien is die afspraak heel helder: jaarlijks worden de kosten die de werkgever voor het personeelsbestand van dat moment moet maken in het nieuwe contract vergeleken met de kosten die voor hetzelfde personeelsbestand gemaakt zouden moeten worden onder het oude contract. Het verschil komt volledig ten goede aan de deelnemers in de vorm van een bijstorting. Het percentage kan dus wat variëren door de grootte en gemiddelde leeftijd van het deelnemersbestand, maar zal naar verwachting beperkt zijn.Daarnaast krijgen werknemers de individuele keuze om hun pensioenpot verder te vullen met het bedrag dat zij nu jaarlijks in april op hun rekening krijgen. Vanwege een lager fiscaal maximum voor de pensioenpremie, dat in 2015 werd ingevoerd, lagen de pensioenstaffels vóór 2015 zo’n 13% hoger dan na 2015. Die ca. 13% van de jaarpremie krijgen werknemers jaarlijks in april als bruto bedrag bij hun salaris. Door een nieuwe wijziging van het fiscale maximum kan dat bruto bedrag nu weer - naast de extra 7,7% - geheel of gedeeltelijk worden bijgestort in het pensioen. Als je t.z.t. pensioen krijgt, betaal je er belasting over.
- er geen sprake is van maatwerk (oudere werknemers met een kortere opbouwperiode lijken nu extra hard te worden geraakt)Deze opmerking suggereert dat “iedereen wordt geraakt” en “oudere werknemers extra hard”. Wij vinden niet dat werknemers door de nieuwe afspraken “worden geraakt” en oudere werknemers dus ook niet “extra hard”. Er is wat maatwerk ingebouwd in de beleggingsmixen, die zo zijn gemaakt dat oudere werknemers minder kwetsbaar zijn voor eventuele koersdalingen (en minder profiteren van koersstijgingen) op de beurs.
- er niets geregeld (compensatie) lijkt te zijn voor het gat tussen de oude (de aflopende) en de nieuwe pensioenregeling (er zal minimaal 4 maanden geen rendement zijn behaald)Hier hebben we misschien niet duidelijk genoeg over gecommuniceerd, maar de afspraak met a.s.r. is dat de premies die alsnog zullen worden betaald, zullen worden behandeld alsof ze ook vanaf 1 april 2020 maandelijks zijn betaald. Rendementen die behaald zijn, worden dus ook toegekend. Alles wat vóór 1 april 2020 is betaald, blijft staan onder de voorwaarden van het oude contract.
- De directie van APMT MVII voornemens lijkt om dit voor onbepaalde tijd bij de verzekeraar vast te leggen (is dat handig? Wie gaat het contract dan opzeggen bij mogelijke veranderingen-verbeteringen ten gunste voor de werknemer? Het is tenslotte een uitvoeringovereenkomst tussen de directie APMT MVII en ASR)Voor de verzekeraar geldt een opzegtermijn van zes maanden, voor de werkgever een opzegtermijn van twee maanden. De werkgever heeft er geen enkel belang bij dit contract ongewijzigd overeind te houden als hij voor hetzelfde geld (kostenneutraliteit) elders meer (= een beter pensioencontract) kan krijgen. Als omstandigheden wijzigen, als andere verzekeraars betere voorwaarden aanbieden of beter beleggen, kan er dus een reden zijn om dit contract op te zeggen. De werkgever kijkt hiernaar. Vakbonden hebben met meer verzekeraars en contracten te maken en houden dit dus ook in de gaten. Het contract wordt sowieso elke twee jaar door werkgever en vakbonden geëvalueerd.
Vakbonden gaan niet over afspraken voor boven-cao’ers. Met de vraag hoe voor die groep afspraken met betrekking tot pensioen worden overeengekomen, bemoeien wij ons dan ook niet.We hopen met deze toelichting eventuele misverstanden te hebben weggenomen.
Vriendelijke groet,
Joost van der Lecq, FNV Havens
Hanane Chikhi, CNV Vakmensen